Luxemburg
16, boulevard Royal – L-2449 Luxembourg
 
Maandag tot vrijdag
8.00 u. tot 17.00 u.

Deflatie, korte serie (deel 2)

 Al het nieuws
 

In onze eerste blogpost van deze serie hadden wij het over deflatie als gevolg van gestegen efficiëntie en een aanbod-vraagschok. Wij hebben ook gezien dat, als gevolg van gewijzigde uitgavenpatronen van consumenten en het monetaire beleid van de centrale banken in het recente verleden, deflatie in de westerse industrielanden nauwelijks voorkwam.

Dat is echter niet altijd zo geweest. Vóór 1914 was deflatie niet zo ongewoon. De redenen waren de volgende:

  • de gouden standaard maakte een actief monetair beleid praktisch onmogelijk;
  • er bestonden nog geen centrale banken in de huidige vorm, die een actief monetair beleid konden voeren;
  • de toenmalige ontwikkelingen in industrie en landbouw, samen met een snelle globalisering door bijvoorbeeld de ontwikkeling van het spoorwegnet en de stoomscheepvaart, hadden een buitengewone efficiëntietoename tot gevolg.

Die nieuwe technologieën maakten de mensen van die tijd enthousiast, zoals tegenwoordig het geval is met de informatie-, de nano- en de biotechnologie, en leidden tot diverse met krediet gefinancierde speculatieve zeepbellen. Het uiteenspatten van die zeepbellen veroorzaakte vertrouwenscrises, die op hun beurt een algemene daling van de vraag tot gevolg hadden. Daardoor daalden de prijzen voor goederen en diensten, wat tot deflatie leidde.

De grootste deflatie in de periode voor de Eerste Wereldoorlog was de 'Gründerkrise', die in veel opzichten doet denken aan de financiële crisis van 2008-2009. Tijdens de economische bloei in de tweede helft van de negentiende eeuw (de 'Gründerzeit') ontstond in Duitsland en Oostenrijk een zeepbel op de vastgoed- en aandelenmarkten, wat tot een oververhitte economie leidde. De zeepbel spatte uiteen in 1873, en had een weerslag op de andere beurzen in de wereld. Alleen al in Duitsland en Oostenrijk gingen meer dan zestig banken failliet. Op de daaropvolgende vertrouwenscrisis volgde een wereldwijde economische crisis, die als gevolg van een vraagschok uitmondde in deflatie.

Vandaag worden die perioden van deflatie en de daarmee gepaard gaande depressies meestal gezien als een soort uitvlakking van de hogere groeicijfers in de voorgaande jaren en bestempeld als stagnatie. Men is geneigd om de economische gevolgen daarvan vanuit historisch oogpunt als 'goed' en 'zinvol' te beschouwen.

Dat is echter niet zo voor de laatste grote wereldwijde deflatie, met name de Grote Depressie van de jaren 1930. Door haar lange duur, hevigheid en maatschappelijke en sociale gevolgen heeft de Grote Depressie zich in het collectieve geheugen gegrift, vooral in de Verenigde Staten. Deze crisisperiode werd trouwens niet alleen onderzocht door bijna alle grote economen, maar werd ook door talloze Amerikaanse kunstenaars uit die tijd in hun oeuvre verwerkt.(1)

De oorzaak van de crisis was een forse koersdaling op de Amerikaanse aandelenbeurzen vanaf september 1929. Vooral 29 oktober 1929 is de geschiedenis ingegaan als 'zwarte dinsdag'. De Dow Jones verloor tussen zijn hoogtepunt van 3 september 1929 en zijn dieptepunt op 8 juli 1932 bijna 90% van zijn waarde, in vergelijking met zijn eerste notering van 26 mei 1896.

De beurskrach was uiteraard slechts een symptoom en niet de oorzaak van de depressie. Verschillende overtuigingen en scholen hebben er een theorie over ontwikkeld. Hierna schets ik kort de twee meest gangbare verklaringen, omdat zij:

  • aan de basis liggen van de huidige algemene interpretatie van de economische ontwikkelingen;
  • aantonen waarom een langdurige deflatie gepaard gaat met een vicieuze cirkel;
  • de huidige ingrepen van overheden en centrale banken begrijpelijk maken.

Een derde verklaring voor de Grote Depressie, de zogenoemde schulddeflatie, zal ik in mijn volgende blogpost bespreken, aangezien die theorie van bijzondere betekenis is voor onze moderne, op schulden gebaseerde economie.

John Maynard Keynes stelde dat een algemeen - onder meer door de aandelencrash veroorzaakt - verlies aan vertrouwen leidt tot een plotse toename van de spaarquote en bijgevolg tot een daling van de consumptie. Daardoor daalt de omzet van ondernemingen, en vervolgens ook hun capaciteit door minder investeringen en door afdankingen en loonsverlagingen, wat op zijn beurt leidt tot meer sparen uit vrees voor de toekomst.

Deflatiespiraal

 

Wanneer die deflatiespiraal niet doorbroken wordt, neemt de verwachting dat de prijzen zullen blijven dalen, alleen maar toe in de loop van de tijd. Dan wordt het opnieuw winstgevend om geld te sparen in plaats van te investeren of uit te geven, en als gevolg daarvan gaat de neerwaartse spiraal steeds sneller.

De oplossing van Keynes om die neerwaartse spiraal te doorbreken is de volgende: regeringen moeten in perioden van recessie de spaarquote van particulieren doen dalen door middel van schuldtoename of belastingverlagingen en op die manier de vraagdaling compenseren. Dat is wat de meeste overheden sindsdien ook doen, en laatst zelfs op grote schaal na de financiële crisis van 2008-2009. Zo besloot de Amerikaanse overheid om over te gaan tot een uitgavenprogramma dat het begrotingstekort van 1,3% van het bbp (2007) tot meer dan 10% (2009) deed stijgen.(2)

Tegelijkertijd met Keynes ontwikkelden Milton Friedman en Anna Schwartz hun theorie van het monetarisme, waarin de geldhoeveelheid een bepalende rol speelt. Voor hen is inflatie - en daarmee samenhangend ook deflatie - altijd een monetair probleem, en bijgevolg zien zij de bankencrisis als hoofdoorzaak van de depressie. Het is zo dat er in de jaren 1930 als gevolg van de beurskrach heel wat krediet, dat door aandelen gewaarborgd was, als een zeepbel uiteenspatte. Ongeveer een op de drie Amerikaanse banken, waaronder enkele grote instellingen zoals de New York Bank of the United States, werden gedwongen hun kantoren te sluiten, en het eigen vermogen van de banken viel fors terug. De geldhoeveelheid daalde met ongeveer 35%, wat ertoe leidde dat heel wat ondernemingen geen krediet kregen en eerdere kredieten niet geherfinancierd werden. Dat bracht de deflatie naar 33%.

Friedman en Schwartz stellen dan ook dat de centrale bank via renteverlagingen, liquiditeitsinjecties voor belangrijke banken en het opkopen van staatsleningen de geldhoeveelheid zodanig moet vergroten, dat consumenten en ondernemers voldoende geld ter beschikking hebben voor consumptie en investeringen, om te vermijden dat op een recessie een depressie volgt. De ingrepen van de grote centrale banken in de afgelopen jaren, in het bijzonder sinds de financiële crisis van 2008-2009, steunen op die aanbevelingen. Tijdens de Grote Depressie van de jaren 1930 had de Amerikaanse centrale bank die methode echter, zelfs al had zij dat gewild, niet kunnen toepassen wegens strenge wettelijke richtlijnen inzake de gouden standaard.

Aanvankelijk hadden beide tegengestelde theorieën hun voor- en tegenstanders, en daaruit is een tussenvorm ontstaan. In normale tijden moeten vraag en geldhoeveelheid stabiel gehouden worden. Wanneer echter, zoals tijdens de financiële crisis van 2008-2009, het gevaar van een depressie dreigt, moeten overheden hun beleid met betrekking tot belastingen en uitgaven zodanig aanpassen, dat er geen vraagschok ontstaat, en moeten centrale banken hun monetaire beleid - indien nodig met de hierboven genoemde middelen - zodanig voeren dat de economie en in het bijzonder de banken over voldoende liquiditeit en kapitaal beschikken.

Zoals ik al heb vermeld, zal ik u in mijn volgende blogpost meer vertellen over de theorie van Irving Fisher met betrekking tot schulddeflatie en zal ik dieper ingaan op de vraag waarom deflatie een gevaar is voor onze op schulden gebaseerde consumptiemaatschappij.

(1) Een voorbeeld is de roman "De druiven der gramschap" van Nobelprijswinnaar John Steinbeck 

(2) Het tweede deel van de aanbeveling van John Maynard Keynes, met name dat tijdens economische bloeiperioden schulden moeten worden afgebouwd, hebben de overheden evenwel genegeerd. Daardoor is de schuldenberg van de meeste economieën alleen maar toegenomen. Voor heel wat landen wordt het dan ook steeds moeilijker om nieuwe schulden aan te gaan, om wanneer het economisch weer slechter zou gaan, de conjunctuur te kunnen ondersteunen. 

Dieter Hein, Director

Dieter is Director at BLI - Banque de Luxembourg Investments. He has a degree in mathematics from the University of Karlsruhe and a Master of Science in Banking and Finance from the Luxembourg School of Finance. Dieter started his career in the insurance sector before moving to Banque de Luxembourg in 1996 to manage bond funds.

Follow me on LinkedIn